Hoe de Nakba (catastrofe) begon voor Muhanad’s familie

Deel 1: De Nakba en het Deheisha vluchtelingenkamp

Muhanad al-Qaisy tijdens Plant een Olijfboom’s event ‘From the West Bank to Gaza: The ongoing erasure’. Foto: Bob Reijnders

“Het jaar 1948 is een belangrijk punt binnen mijn familiegeschiedenis”, begint Muhanad al-Qaisy. “Mijn familie woonde in Beit Jibrin. Ze bezaten land en runden hun bedrijven, onafhankelijk van anderen. Maar dat jaar veranderde alles.” Tussen april en juli werden ruim 500 Palestijnse dorpen aangevallen, waaronder Beit Jibrin. Meer dan 750.000 Palestijnen werden gedwongen hun land te verlaten terwijl de staat Israël werd opgericht. Dit was het begin van een catastrofe: de Nakba.

Maar al veel langer liepen de spanningen hoog op. De kolonisten namen steeds meer Palestijns land over. In 1948 werd de gedwongen verplaatsing realiteit. “Dit was één van de meest ingrijpende acties tegen de Palestijnen”, zegt Muhanad. “Hier begon de etnische zuivering van Palestina.”

Nooit meer terug

Veel Palestijnen moesten vluchten. Mensen vertrokken naar Libanon, Jordanië en Gaza. “Mijn familie vertrok naar de plaats Jericho, om vanaf daar de rivier over te steken naar Jordanië. Mijn oudooms is dit gelukt, maar mijn opa wilde in Palestina blijven.” Vanuit Jericho werd hij gedwongen om naar het al-Azza vluchtelingenkamp in Bethlehem te gaan.

Drie foto’s van Deheisha vluchtelingenkamp in de jaren ‘50

Het was een zware reis. “Veel families verloren kinderen en geliefden”, legt Muhanad uit. “Sommige mensen konden voertuigen gebruiken, maar het merendeel moest grote afstanden lopen. Ze namen mee wat ze konden dragen, en lieten vaak veel achter. Ze deden de deuren op slot, denkend dat ze snel terug zouden gaan.” Maar in plaats daarvan, werden hun huizen en dorpen overgenomen. De Groene Lijn werd getrokken, die de grens tussen Palestina en de Westelijke Jordaanoever aangeeft. “We zijn nooit meer teruggekeerd.”


Niet iedereen kon mee

Muhanad denkt vaak terug aan een specifiek familieverhaal. “Mijn oma kwam uit een grote familie. Met haar broers en zussen bij elkaar opgeteld, hadden ze elf kinderen. Toen ze moesten vluchten, kon ze niet alle kinderen meenemen. Ze stond voor een hartverscheurende keuze: ze liet één van haar tantes achter, en zei ‘Ik laat je in de handen van God.’ Ze moest verder. Gelukkig herkende een andere familie het meisje. Zij ontfermden zich over haar, en maanden later wisten ze haar terug te sturen naar de familie.”

Alles kwijt

De familie van Muhanad moest in tenten wonen. “Van de één op de andere dag waren ze alles kwijt”, legt hij uit. “Ze gingen van een simpel maar stabiel bestaan als boer, naar opnieuw beginnen vanaf onder nul.” In de eerste jaren in het vluchtelingenkamp dacht de familie nog altijd dat dit bestaan tijdelijk zou zijn. Iedereen hield zich vast aan de hoop van het terugkeren. “Ze woonden daar al eeuwen. Ze dachten dat er gewoon wat tijdelijke spanning was, en dat ze na weken of maanden weer naar huis mochten. Maar tot op de dag van vandaag, 77 jaar later, woont mijn familie in het vluchtelingenkamp.”

 

Geboren in de Intifada

Muhanad is zelf geboren in het Deheisha vluchtelingenkamp, een van de grootste in Bethlehem, vlak na het begin van de eerste Intifada. Intifada is Arabisch voor opstand. Dit was een tijd van Palestijns verzet vol protesten, stakingen en demonstraties tegen de Israëlische militaire bezetting. “Deze duurde van 1987 tot 1993, dus het was een zware tijd.” Muhanad herinnert zich vlagen van de eerste vier jaar van zijn leven. “Ik weet nog dat er soldaten en kolonisten naar ons toe kwamen. We woonden aan een grote weg, en soms stopten er zelfs voertuigen die mensen aanvielen.”

De woning van zijn familie was op een strategische locatie. “Het dak van ons huis werd gebruikt als militaire basis voor Israëlische soldaten. Vaak was het leger hier gestationeerd om de hoofdweg te controleren en de kolonisten die voorbij kwamen te ‘beveiligen’. Daarom mochten we geen tweede verdieping bouwen tot de Oslo-akkoorden in 1995.”

Opgroeien in het Deheisha vluchtelingenkamp

Geweld was een constante factor in Muhanad’s jeugd. “Er werd vaak geschreeuwd, altijd geschoten. Ik zag veel arrestaties bij de poort van het kamp.” Het vluchtelingenkamp werd omringd door een enorm hek. Geen van de 10.000 inwoners kon naar buiten, behalve als ze door de poort bij ons huis gingen.” Plots schiet een andere herinnering hem te binnen. “Toen ik drie of vier jaar oud was, stond ik buiten met mijn vader. Soldaten achtervolgden een groepje mannen, maar zij waren heel ver weg. Naast ons stond een soldaat, hij trok zijn wapen en opende het vuur. De lege kogelhuls landde vlak naast ons. Ik hoor het geluid nog steeds in mijn hoofd.”


Fragment uit de documentaire "Stolen Lives" (1990) waarin Muhanad en zijn zus te zien zijn.

De Tweede Intifada

Toen de Tweede Intifada begon in het jaar 2000, was Muhanad een tiener. “Ik was op school met vrienden, en buiten gebeurde er heel veel. Demonstraties, invallen, gevechten en zelfs moorden”, herinnert hij zich. “We zaten bij de jongerenbeweging. Mijn vrienden en ik organiseerden demonstraties. Soms woonden we een uitvaart of een politieke activiteit bij. Ook al waren we pas dertien of veertien jaar oud.”

“In 2002 was er een incident. We waren aan het demonstreren met een groep van maximaal 25 kinderen. We marcheerden naar een Israëlische toren. Sommigen van ons gooiden stenen”, vertelt hij. “Toen trok een soldaat zijn geweer, dat richtte hij op mijn vriend Kifah. Hij schoot hem recht in z’n hart.”

Hij schoot hem recht in z’n hart.
— Muhanad al-Qaisy

De rest van de groep raakte in paniek. Sommige mensen vluchtten, maar Muhanad en een paar anderen bleven. “We droegen his lichaam snel naar het ziekenhuis, wat zo’n vijf á zeven minuten verder was. We waren in Bethlehem – niet eens in Israëlisch bezet gebied,” herinnert hij zich. “Onderweg zag ik zijn ogen wegdraaien. Toen we aankwamen, verklaarden de artsen hem dood. Dit kwam als een schok; het was de eerste keer dat ik een dood lichaam zag van zo dichtbij. De eerste keer dat ik een vriend verloor, op zo’n gruwelijke wijze.”

Hij gaat verder: “Aangeslagen gingen we allemaal naar huis. Samen met een groep vrienden en klasgenoten, ging ik in gesprek over wat er gebeurd was. We waren doodsbang. Toen onze families erachter kwamen waar we waren, brachten ze ons terug naar het kamp. Ze legden ons uit wat er aan de hand was. De volgende ochtend gingen we vroeg naar het ziekenhuis om afscheid te nemen. We droegen we hem naar zijn begrafenis, met een Palestijnse vlag op zijn lichaam.”

Het is altijd zwaar

Later werden dit soort momenten onderdeel van Muhanad’s leven. “Het is altijd zwaar geweest om in een vluchtelingenkamp te wonen – vanaf mijn geboorte tot nu. Toen ik kind was, vielen kolonisten en soldaten onze huizen binnen. Er werd traangas tegen ons gebruikt. Mijn leven lang zie ik geweld, tralies, bloed, geweld, moord – ik ben ertussen opgegroeid.” Ook de leefomstandigheden in het kamp waren mensonterend. “Ik ben zelf niet opgegroeid in een tent, maar kleine units waar zo’n vijftien mensen in passen. Het was overal heel erg druk. Op school bestond elke klas uit ongeveer 65 kinderen. Er zaten 1500 tot 2000 kinderen op school. Omdat er zo veel leerlingen waren, was er bijna geen tijd voor individuele aandacht voor de kinderen. Een les duurde maar drie kwartier, en er waren nooit genoeg boeken.” Toch was iedereen gemotiveerd om te leren. “We wisten dat educatie een uitweg kon bieden. Daarom deed iedereen enorm z’n best.”

De gezondheidszorg was ook beperkt. “Voor elke 10.000 mensen was er één dokter”, vertelt Muhanad. “De medicatie van UNRWA was slecht, het eten was ongezond. Er was geen vrijheid, geen ruimte om te spelen. Overal lagen plassen rioolwater, de huizen waren in slechte staat. Elektriciteit was gelimiteerd, er was geen waterleiding. Onze moeders moesten naar een waterput lopen, of een UNRWA-punt. Dus het leven was zwaar, vanuit iedere hoek.”

Muhanad al-Qaisy in gesprek met Maya-Nora Saaid tijdens Plant een Olijfboom’s event ‘From the West Bank to Gaza: The ongoing erasure’. Foto: Bob Reijnders

Plant een Olijfboom organiseerde een evenement genaamd ‘From the West Bank to Gaza: The Ongoing Erasure’ bij Pakhuis de Zwijger in Amsterdam. Waldo Swart interviewde tijdens dit evenement Muhanad al-Qaisy, directeur van het Joint Advocacy Initiative, de Palestijnse partner van Plant een Olijfboom.

Deze vierdelige interviewserie bekijkt alle lagen van Muhanad’s verhaal: het begint met zijn familiegeschiedenis en zijn jeugd in het Deheisha vluchtelingenkamp. Ook wordt de realiteit van Israel’s apartheidsbeleid op de Westelijke Jordaanoever besproken, en Muhanad’s ervaring met het leger. Tenslotte praat Muhanad over zijn hoop voor de toekomst, die hij blijft houden door het olijfbomenproject. Dit is niet alleen een interview, maar een bron van hoop, verzet en veerkracht.

Waldo Swart in gesprek met Muhanad al-Qaisy. Foto: Soooph Photography

 

Interview: Waldo Swart
Nederlandse vertaling: Lisa van der Wiel